8e zondag door het jaar

Introitus “Factus est Dominus” - De Heer toonde zich mijn beschermer, Hij heeft mij in veiligheid gebracht. Omdat Hij mij liefhad heeft Hij mij gered - Met die psalmverzen schijnt David op het einde van zijn leven de Heer om alle bijstand te willen danken. Het introitus bestaat uit 2 zinnen die elk een eigen karakter hebben. De 1e zin is een uiting van dankbaarheid met een melodie die al maar hoger ontwikkelt. De 2e zin is een eerbiedig neerbuigen voor Gods goedheid.   Na de kwintsprong van “Factus” beweegt de 1e zin zich rond dominant la en is feitelijk een langzaam opgaande arsis die met “in latitudinem” zijn eind- en hoogtepunt vindt, met het motief ons bekend van “ut sit illi sacerdotii dignitas” van het introitus “Statuit” (blz 445). De 2e zin is als het ware het antwoord, de thesis, op de eerste zin en beweegt van la naar tonica re met rustig bewegende neumatisch bewerkte woorden met uitzondering van het belangrijkste 1e woord “salvum”, het enige dat syllabisch bewerkt werd en zo ook plechtig en breed gezongen dient te worden. Bemerk het motief van “me fecit” dat in “voluit me” terugkeert.

Graduale ”Bonum est confitéri is een gezang dat feitelijk een soort verzameling is van motieven die eigen zijn aan de 5e modus. Het 1e deel klinkt als een dankbaar, vreugdevol gezang, maar verder wordt geen belang gehecht aan de tekst.  Het is een soort mooi concertant zingen.

Alleluia “Domine Deus meus - Heer mijn God, op U vertrouw ik. Red mij van allen die mij vervolgen - Met een wat verwrongen do mi sol akkoord in de re-modus zet het Alleluia in. Wuivend daalt het 1e jubilusdeel omlaag. Een 2e volgt dit voorbeeld en besluit met een motief dat nog 4 maal zal herhaald worden. “Domine” mag starten met het -do mi sol- akkoord van het Alleluia. De componist scheen verder slechts aandacht te hebben voor constructie: 3 maal is eenzelfde arsis - thesis volgorde uitgewerkt.   Arsis “In te speravi” + thesis “salvum me fac”  -  arsis “ex omnibus” + thesis “persequentibus me”  -  arsis “et libera me” + thesis: het vervolg van het melisme.

Offertorium “Domine convertere”- Wend U tot mij Heer, en verlos mijn ziel; red mij omwille van uw barmhartigheid. - Dit is het kleinste, eenvoudigste offertorium dat zich op een naieve manier, op het kinderlijke af, met een smeekbede tot de Heer richt in 2 kleine zinnen. De tonica fa overheerst de hele zang en de 1e zin gebruikt slechts 3 noten: fa sol en la!  “convertere” mag even vlug naar re afdalen, maar met 2- en 3 notengroepen vervolgt de melodie met -fa sol la- haar weg, om met een geliefd motief van de VIe modus: torculus + punctum: -fasolfa fa- te eindigen. Met dit motief werd ook reeds  “eripe” geëindigd! De 2e zin vraagt breed syllabisch smekend: “salvum me fac” - red mij - Alleen “propter” mag buigen naar re en do, maar “(mi)sericordiam tuam” herneemt de sfeer van de eerste zin. Het gezang eindigt met een slotformule op “tuam”, die veel voorkomt in de VIe modus: -fasollasolfasol sol fa-.   Vgl. “eis” van het slot van het introitus van de Requiemmis.

Communio “Cantabo Domino”: - Ik wil zingen voor de Heer die mij zijn weldaden bewees. De naam van God de Allerhoogste zal ik prijzen. - Twee zinnen die eindigen op la wijzen dat wij met een getransponeerde 2e modus te maken hebben, daar wij anders in plaats van sibé, een kwint lager mibé zouden voorhebben, wat niet kan. De 1e zin bestaat uit een voorzin “Cantabo Domino” die zich met sibé in een wat vreemde toonaard bevindt, en een nazin “qui bona tribuit mihi”, die ons met de psalmtoon vast in de 2e modus plaatst. De 2e zin gaat inderdaad jubelend de hoogte in met “nomini” en bereikt een ongewone hoogte voor de modus. Het is ook heel terecht, want er wordt gezongen van “Domini altissimi” - Allerhoogste Heer -!