Heilige Familie

Waar dit feest oorspronkelijk als votiefmis op de 3e zondag na Driekoningen voorkwam, later op de zondag binnen het oktaaf van Driekoningen, wordt het thans gevierd op de zondag binnen het oktaaf van Kerstdag en kreeg nieuwe, aangepaste gezangen.

Introitus “Deus in loco” : een 5e modusmelodie met 3 zinnen, die elk een eigen inhoud hebben en zo ook een eigen melodische benadering. De 1e zin bezingt God in zijn heiligdom , de hemel, de 2e zin: Gods wil om allen, als één familie verenigd, in zijn huis onder te brengen, en een 3e: Hij schenkt ons sterkte en kracht.  De 1e zin begint hoog op dominant do, om naar tonica fa af te dalen. De 2e zin start onderaan, bereikt het hoogtepunt en daalt niet onder la!  De 3e zin maakt terug een opwaarts begin, maar eindigt zoals de 1e zin. Die 1e zin zet overtuigend, feestelijk en tegelijk eerbiedig in met het woord “Deus” : - God in den hoge! – De 3 woorden die er op volgen: “loco sancto suo”  werden in ritmische eenheid per lettergreep beurtelings breed en smal geschreven. Ook de 2e zin vangt aan met “Deus,” maar start pas echt met “qui inhabitare” , die na wat ter plaatse getrappel van een paar porrectussen, een  vlucht neemt naar de hoogtepunten “facit” en “unanimes” . Het is mooi wanneer die woorden, en zo heel de zin, omwille van de tekst, hier in één ademhaling kunnen gezongen worden (zo nodig, misschien even vlug ademen vóór “facit”).  De 3e zin bestaat uit 2 halfzinnen die beiden op fa eindigen. Met slechts 4 noten –la si do re- klinkt “ipse dabit” die in “virtutum” wat herhaald wordt en met de noot si, het woord – kracht – glans geeft, in contrast met “fortitudo” – sterkte –die het met 4 lagere noten moet stellen + sibé. Hierdoor krijgt het woord een rustiger karakter. Het laatste fragmentje “plebi suae” behoudt dit karakter en besluit, zoals de 1e zin besluit, met torculus en punctum op tonica ‘fa’.

Graduale “Unam petii” : is afkomstig van de vrijdag na aswoensdag.
- Een weinig heb ik de Heer gevraagd en blijf ik verlangen, te wonen in zijn huis. Om de luister van de Heer te aanschouwen en beschermd te worden door zijn heilige tempel. -  Bijna kinderlijk eenvoudig klinkt de vraag: “Unam petii” - slechts een klein beetje - en “Domino” vervolgt met een eenvoudig zangerig melisme. Aandringend, op twee hoge noten- la en do- klinkt “hanc requiram”. Iets van een zalig verlangen heeft “inhabitem” met een gebonden lijn. De pressus op “domo” stelt zo het woord in de belangstelling en met een mooi melisme sluit “Domini” af.  Klassiek voor een graduale neemt het vers onmiddellijk een vlucht hogerop. Voortdurend op- en neergaande  is de zang van “videam”.
De nazin komt wat tot rust, om de 2e zin met “protegar” lang en versierd te vervolgen, zij het slechts met de hoge noten -do re mi-. Kalm en lager start de nazin syllabisch met “a templo” om rustig melodisch met “eius” te eindigen.

Alleluia “Gaudete iusti” komt van het feest van de h.Thomas, apostel.  
- Verheug u, rechtvaardigen in de Heer. De vromen past het zijn lof te zingen. - Dit alleluia wordt ook gezongen op het feest van H. Onnozele Kinderen:”Alleluia. Laudate pueri Dominum”.(blz 215). De jubilusen het vers zijn verschillend! “Gaudete” start blij met een pressus en een kwartsprong. Ook “iusti” en “Do(mino)” krijgen met een pressus de aandacht. Twee pressussen op “re(ctos)” doen het woord iets eerbiedig klinken. “decet” heeft een melodie vol beweging en “collaudatio”  herneemt het einde van het Alleluia + de jubilus.

Offertorium “In te speravi” :- Op U hoop ik, Heer: ik zeg: Gij zijt mijn God, mijn lot ligt in uw handen 
Dit offertorium heeft veel gelijkenis naar melodie en inhoud met het offertorium “Ad te, Domine” van de 1e adventszondag. Beide gezangen stijgen uit de diepte op om hoger hulp te vragen en zingen
het woord “Domine” op dezelfde manier. Dit offertorium heeft toch een wat rustiger verloop. Na de 1e zin, opstijgend tot la, klinkt “dixi” heel overtuigend: - ik zeg het, ik weet het: Gij zijt mijn God!
“Deus meus” wordt terug, rond de spilnoten re en fa, enkel met secundenbeweging opgebouwd.
Af en toe een terts, is de grootste afstand die in het gezang voorkomt, vandaar de rust in de beweging. “in manibus” mag met overtuigende zekerheid terug hoger op gezongen worden. Als een beleefd, nederig aanbieden wordt met “tempora mea” besloten.

Communio:”Fili quid fecisti” - Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Ik en uw vader zochten U met droefheid. En waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn? - Dit evangelisch gebeuren, een gesprek tussen moeder en Kind wordt bijna gesproken  gezongen. De 1e zin is de vraag van de moeder: “Fili” klinkt angstig, bezorgd, en een kleine boog eindigt met “sic”. Met de noten -re en fa- van “Fili” begint ook de nazin “ego” -ik, Maria- die door pressussen de aandacht krijgt.  “Dolentes” klinkt treurig en vraagt om traag gezongen te worden.
De 2e zin is het, schijnbaar wat minder beleefd, antwoord van het Kind: ’waarom moest gij mij zoeken?’ “Quid”  herneemt de noten van “tuus” maar “est” en “quod” dienen met hun enkele noot trager gezongen te worden.  “Nesciebatis” maakt indruk met het hoogtepunt en si hersteld. Ook “Patris” krijgt belang met een tristropha op de hoogste noot en ”mei” klinkt wat opgewekt door si. “Oportet” krijgt met een kwartsprong ook wat aandacht.